• re·ke·na·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord rekenarij rekenarijen
verkleinwoord

de rekenarijv

  1. de handeling van het (nutteloos, slordig, klunzig, manipulerend) rekenen
     Als je tegen de kiezer zegt dat de EU ons een maandsalaris oplevert, zo hield hij zijn gehoor voor, dan krijg je meteen de vraag: waar is dat maandsalaris dan? Zulke rekenarij - zoals het Centraal Planbureau eerder heeft gedaan - is dan ook zinloos.[2]
     Die 'rekenarij' zorgt volgens Milieudefensie voor 'een structurele onderschatting van de werkelijkheid'.[3]
64 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    MARTIN VISSER
    “’Onze’ Timmermans zou EU toch hervormen?” (24 feb. 2018), De Telegraaf
  3.   Weblink bron
    Bart van Zoelen
    “'Meer actie nodig tegen schade door luchtvervuiling'” (14 november 2017), Het Parool
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be