• rei·ser
Naar frequentie 838

reiser

  1. zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van reise

reiser

  1. nominatief onbepaald mannelijk en vrouwelijk meervoud van reis

reiser

  1. nominatief onbepaald mannelijk en vrouwelijk meervoud van reise


  • rei·ser

reiser

  1. zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van reisa

reiser

  1. zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van reise

reiser

  1. nominatief onbepaald vrouwelijk meervoud van reis

reiser

  1. nominatief onbepaald vrouwelijk meervoud van reise