Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·cord·po·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord recordpoging recordpogingen
verkleinwoord recordpoginkje recordpoginkjes

Zelfstandig naamwoord

de recordpogingv

  1. een poging een record te behalen
    • Volgende week vervolgt de hardloper zijn recordpoging, wanneer hij in Nairobi aan de start van de marathon verschijnt. 

Gangbaarheid