Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·con·ci·li·eer·den

Werkwoord

vervoeging van
reconciliëren

reconcilieerden

  1. meervoud verleden tijd van reconciliëren
    • Wij reconcilieerden. 
    • Jullie reconcilieerden. 
    • Zij reconcilieerden. 

Gangbaarheid