Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • recht·zet·te

Werkwoord

vervoeging van
rechtzetten

rechtzette

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van rechtzetten
    • ... dat ik rechtzette. 
    • ... dat jij rechtzette. 
    • ... dat hij, zij, het rechtzette. 
  2. (in een bijzin) aanvoegende wijs van rechtzetten