rebajar
- re·ba·jar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rebajar |
rebajaba |
rebajado |
volledig |
rebajar
- overgankelijk lager maken
- verminderen, temperen
- vernederen, kleineren
- afprijzen
- vrijstellen
- aanlengen
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rebajar |
rebajaba |
rebajado |
volledig |
rebajar