Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ras·sen·waan
Woordherkomst en -opbouw
  • Voor het eerst aangetroffen in 1885, oorspronkelijk in de betekenis van “(christelijk) superioriteitsgevoel tegenover de Joodse gemeenschap”, zie vindplaats hieronder.
  • samenstelling van  ras  en  waan  met het invoegsel -en- 
enkelvoud meervoud
naamwoord rassenwaan -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de rassenwaanm

  1. het waanidee dat een bepaald ras of etnische groep beter (“superieur”) of slechter (“inferieur”) zou zijn dan een ander
     Dat was het, wat voor die 'Nederlanders in het Oosten' zo moeilijk te 'verwerken' was. Als daar maar openlijk over gesproken kon worden, dan zou ook zonder meer aanvaardbaar zijn dat dit werkelijke psychische problemen met zich meebracht die niemand mag onderschatten. Hoe verwerpelijk de rassenwaan waar het op berustte ook is, de ontreddering was echt; het was wat een op zichzelf al slechte behandeling ondragelijk maakte.[1]
     Inzonderheid is dit geraden bij de wetenschap, deels, dat zulke mannen eene machtige menigte achter zich hebben, op wie groote woorden, bijbelphrasen en het gebruik van kerkelijk geijkte termen diepen indruk maken, en deels, dat in den grooten hoop nog altijd geneigdheden leven, die haar voedsel vinden in ..rassenhoogmoed, rassenwaan en geloofstrots”, die zich eeuwenlang vooral tegen het zwakke Israël gekeerd hebben.[2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Rudy Kousbroek
    De Godenschemering van het Nederlandse koloniale imperium : Een Griekse tragedie (Cultureel Supplement) in: NRC Handelsblad   (16-08-1985), Nieuwe Rotterdamse Courant, Rotterdam, CS p. 8 op Delpher.nl  
  2.   Weblink bron Ingezonden Stukkken. in: De Israëliet; wekelijksch orgaan gewijd aan de bevordering van joodsche belangen, jrg 6, 1885, no 5 (30-01-1885), Uitgever Nijgh & van Ditmar, Rotterdam, p. 3 op Delpher.nl