rally
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ral·ly
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘sterrit’ voor het eerst aangetroffen in 1940 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rally | rally's |
verkleinwoord | rally'tje | rally'tjes |
Zelfstandig naamwoord
de rally m
- (sport) een snelheidsrace over tijdelijk afgesloten, maar normaal gesproken openbare wegen waarbij het o.a. gaat om snelheid
- reünie
- (sport) een reeks van slagen zonder punt in het tennis
- (financieel) snel oplopen van de beurskoersen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- [1] rallyauto, rallycross, rallysport
- [3] slagenwisseling
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rallyen |
rally
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rallyen
- Ik rally.
- gebiedende wijs van rallyen
- Rally!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rallyen
- Rally je?
Gangbaarheid
- Het woord rally staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rally" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "rally" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ rally op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be