Een radiator

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·di·a·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘verwarmingslichaam’ voor het eerst aangetroffen in 1908 [1]
  • Afgeleid van het Latijnse radiare (stralen) met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord radiator radiatoren
radiators
verkleinwoord radiatortje radiatortjes

Zelfstandig naamwoord

de radiatorm

  1. (techniek) een toestel dat door straling warmte afgeeft, ofwel ter verwarming van een ruimte, ofwel ter koeling van bijvoorbeeld een motor
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·di·a·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Latijnse werkwoord radiare
Naar frequentie 26336
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   radiator     radiatoren     radiatorer     radiatorene  
genitief   radiators     radiatorens     radiatorers     radiatorenes  

Zelfstandig naamwoord

radiator, m

  1. (techniek) radiator (verwarmingselement)
  2. (techniek) koeling (van een auto)
Synoniemen


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·di·a·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Latijnse werkwoord radiare
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   radiator     radiatoren     radiatorar     radiatorane  

Zelfstandig naamwoord

radiator, m

  1. (techniek) radiator (verwarmingselement)
  2. (techniek) koeling (van een auto)
Synoniemen