Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·cis·tisch
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen racistisch racistischer
verbogen racistische racistischere
partitief racistisch racistischers -

Bijvoeglijk naamwoord

racistisch

  1. (sociologie) voortkomend uit de opvatting dat mensen door afstamming kunnen worden ingedeeld in grote groepen met verschillende uiterlijke kenmerken ("ras") en dat zo'n indeling belangrijk is voor het inrichten van de samenleving
    • Minderheidsgroepen die hun levenlang [sic!] discriminatie ondervinden, zullen eerder aanstoot nemen aan een racistische opmerking dan iemand die nooit gediscrimineerd is. [1]
     Dit is allemaal al jaren, decennia soms, bekend. En toch zijn we verrast als mensen zich hier niet thuis voelen, toch verbazen we ons dat racisme méér is dan een bewuste scheldpartij over iemands huidskleur, toch moeten we nog wennen aan het idee dat je geen racist of slecht mens hoeft te zijn om iets racistisch te zeggen.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Robbins
    , Stephen P. (2003). Beslis kundig, p. 66. Uitg.: Pearson Education, ISBN 9789043008181.
  2.   Weblink bron
    Haro Kraak
    “Waarin zit toch de witte angst om over racisme te praten?” (5 juni 2020), de Volkskrant
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be