Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pu·shen
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het Engelse push met het achtervoegsel -en

Werkwoord

pushen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pushen
pushte
gepusht
zwak -t volledig
  1. iets of iemand indringend aanbevelen
    • Directe aanleiding is het geval van een Wageningse bodemwetenschapper, die vorige week door de universitaire integriteitscommissie op de vingers werd getikt voor het opdringen van citaties ('citatie-pushing'). De universitair hoofddocent zou in één geval een andere wetenschapper ten onrechte hebben aangespoord meer te verwijzen naar haar eigen onderzoek, wat haar wetenschappelijke citatiescore zou verhogen, cruciaal voor iemands reputatie. [2] 
  2. iemand opjagen, iemand (te) sterk aansporen
    • Dat hij teammaat Fernando Alonso zowel in de kwalificaties als in de race ook in de schaduw reed, zei Vandoorne niet zo belangrijk te vinden. ‘We pushen elkaar naar een steeds hoger niveau. Wie weet wat dat in de resterende races van 2017 nog allemaal oplevert.’ [3] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant Maarten Keulemans 5 september 2017
  3. de Standaard MAANDAG 2 OKTOBER 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be