Nederlands

 
poppen gekleed in de mode van de pruikentijd
Uitspraak
Woordafbreking
  • prui·ken·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pruikentijd pruikentijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

pruikentijd m [1]

  1. een periode in de achttiende eeuw waarin het mode was in de deftige kringen om een pruik te dragen
    • Het thema van het evenement is dit jaar opnieuw ‘Goddeloos Den Ham’. „In 2004 hebben we dit thema ook al gehad, volgens mij onder een andere naam”, geeft De Ruiter toe. „Inmiddels hebben we alle grote thema’s uit de Hammer geschiedenis wel gehad. Ga maar na: de pruikentijd, de Franse tijd, de Reformatie. Vandaar dat we inmiddels aan het rouleren zijn geslagen. Al kan ik al verklappen dat we de komende jaren rond het jaar 1800 zullen blijven zitten. Dat scheelt ons investeringen, bijvoorbeeld op het gebied van de kleding. [2] 
    • Om dit te onderbouwen, wijst hij op de collectie herenkleding die het museum bezit. In het verleden liet elke Amsterdamse man die een beetje geld had dat zien aan zijn kleding. In de zestiende eeuw had je de enorme molensteenkragen. In de zeventiende eeuw pandjesjassen van exotische stoffen. Daarna de pruikentijd, daarna het dandykostuum. [3] 

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen