Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prop
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bal’ voor het eerst aangetroffen in 1420 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord prop proppen
verkleinwoord propje propjes

Zelfstandig naamwoord

de propv / m

  1. samengepakte massa weefsel of papier, vaak gebruikt om iets af te stoppen
    • Hij zat propjes te schieten. 
  2. (waterbeheer) bolder van houten staken op een rijshouten zinkstuk [4]
     Het is zelfs somtijds noodig eenige reserve proppen aan te"brengen om gelegenheid te hebben de trossen te vervangen, zoodra een prop mocht worden uitgescheurd.[5]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
proppen

prop

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van proppen
    • Ik prop. 
  2. gebiedende wijs van proppen
    • Prop! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van proppen
    • Prop je? 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen


Engels

enkelvoud meervoud
prop props

Zelfstandig naamwoord

prop

  1. een voorwerp dat gebruikt wordt in een toneelstuk of verfilming.