privésector
- Geluid: privésector (hulp, bestand)
- IPA: / priˈvesɛktɔr / (4 lettergrepen)
- pri·vé·sec·tor
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | privésector | privésectoren privésectors |
verkleinwoord | - | - |
de privésector m
- (economie) geheel van de bedrijvigheid die niet hoofdzakelijk door de staat wordt beheerst, verzamelterm voor de bedrijven die winst maken voor particuliere eigenaars
- ▸ De staat en de partij controleren de economie met nauwelijks inbreng van de privésector.[2]
- ▸ In het kader van klein verlet kunnen werknemers in de privésectoren een beroep doen op verlofdagen om tal van redenen door de wetgever aangeduid.[3]
- ▸ Door onze importbarrières te verlagen, gunnen we privésectors van de 3e Wereld [sic!] gemakkelijker toegang tot onze markten.[4]
- Het woord privésector staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Koert Lindijer“Ethiopië zet in op vrede en nodigt buitenlandse investeerders uit” (6 juni 2018) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Patrik VankrunkelsvenMinister van Werk, Vraag nr. 3-5501 : Klein verlet. — Rouwverlof. (21 juni 2006) in: Vragen en Antwoorden : Bulletin, nr. 3-70, Belgische Senaat op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie John Majenski (vert. Marga SpilOntwikkeling van de 3e wereld: buitenlandse hulp of vrije handel in: De Vrijbrief, nr. 130 (december 1988), Libertarisch Centrum, Schiedam / Deurne, p. 14 kol. 2