Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prik·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord prikwerk prikwerken
verkleinwoord prikwerkje prikwerkjes

Zelfstandig naamwoord

het prikwerko

  1. het prikken
    • Hoe is het mogelijk dat onder serieuze dokters de meningen over acupunctuur zo verdeeld zijn? In de eerste plaats door een definitieprobleem: acupunctuur is een vergaarbak van behandelingen. Aan het ene einde van het behandelingsspectrum zit het simpele prikwerk zonder hocus-pocus: de dokter steekt heel dunne naalden in zijn patiënt. [2] 
  2. een werkstuk dat men door prikken heeft gemaakt
    • De kleuter was trots op haar prikwerkje. 

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen