Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·fab
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘geprefabriceerd’ voor het eerst aangetroffen in 1951 [1]
  • Van het Engelse prefab, afkorting van prefabricated (voorgefabriceerd) (met het voorvoegsel pre-)
stellend
onverbogen prefab
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

prefab

  1. van tevoren in een standaard formaat gemaakt en vervolgens ter plaatse gemonteerd met andere delen
    • De betonnen wanden worden niet gemaakt van prefab elementen, maar worden ter plekke gefabriceerd. 
    • Stapels prefab brieven moeten de president overhalen een zaak als die van klokkenluider Chelsea Manning te herzien. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen