Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pon·ti·fi·caat
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn
enkelvoud meervoud
naamwoord pontificaat pontificaten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het pontificaato

  1. zowel het ambt, als de ambtsperiode van een (hoge)priester, meestal in verbinding met de uitoefening van wereldlijke politieke macht
    • Voor de eerste keer in zijn pontificaat heeft paus Franciscus mensen heilig verklaard. [1] 
    • 'Die lege stoel van de paus middenin de concertzaal zal een van de symbolische beelden worden van het pontificaat van Franciscus.' Dit schrijft de grootste krant van Italië, de Corriere della Sera, zondag in een reactie op de veelbesproken afwezigheid van de paus zaterdag bij het Grote Concert van het Geloof. [2] 
    • In het Vaticaan wordt schoon schip gemaakt. Paus Franciscus zette dinsdag kardinaal Tarcisio Bertone, de nummer 2 van het Vaticaan, aan de kant. Die werd verantwoordelijk gehouden voor veel fouten en problemen tijdens het pontificaat van Franciscus' voorganger Benedictus XVI. [3] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen