plusfour
- plus·four
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kuitbroek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1931 [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plusfour | plusfours |
verkleinwoord | plusfourtje | plusfourtjes |
- Het woord plusfour staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "plusfour" herkend door:
45 % | van de Nederlanders; |
12 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "plusfour" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ plusfour op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be