• ploer·ten·streek
enkelvoud meervoud
naamwoord ploertenstreek ploertenstreken
verkleinwoord

de ploertenstreekv / m

  1. een gemene, lage handeling
    • “Vaandrager was iemand die hij liever niet was geweest', zei Hans Sleutelaar, collegadichter en vriend van Vaandrager, in een inleiding. “Tot een ploertenstreek was hij zeker in staat”, verklaarde Sleutelaar verder, waarna hij sprak over 'de brute kracht' waarmee Vaandrager schreef. [2] 
    • Ongeveer even ongelofelijk als zijn inname, vrouwenmisbruik en andere ploertenstreken is de manier waarop Edmondson onze sympathie voor hem overeind weet te houden. [3] 
    • Bijna iedere Nederlander kent die verlammende ontdekking: fiets weg! Je kunt het eerst niet geloven. Je denkt dat je hem misschien ergens anders hebt neergezet, maar dit is de rauwe werkelijkheid. Ergens in de stad zit iemand anders op jouw fiets en er valt niets meer aan te doen. Vittorio De Sica heeft er een prachtige film over gemaakt, Ladri di biciclette, in 1948. Daaruit leer je dat stelen van een fiets een pure ploertenstreek is. [4] 
85 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[5]