• plat·te·lands·vrouw
enkelvoud meervoud
naamwoord plattelandsvrouw plattelandsvrouwen
verkleinwoord plattelandsvrouwtje plattelandsvrouwtjes

de plattelandsvrouwv [1]

  1. vrouw die niet in de stad woont
     Crawford zag hoe Starling in deze omgeving haar plaats innam in de stoet van vroedvrouwen, wijze vrouwen, kruidengenezeressen, dappere plattelandsvrouwen die steevast deden wat hun te doen stond, die de wacht hielden bij de stervenden en na de wake de doden van het platteland wasten en kleedden.[2]
     Pas getrouwd woonden we in een klein dorp op Walcheren. Mijn man was er onderwijzer. Als rechtgeaarde Zeeuw werd hij al snel in de boerengemeenschap opgenomen. Ik kwam uit de Randstad en had meer moeite met inburgeren. Sprak de ‘eige taole’niet. Om er in te komen werd ik lid van de Bond van Plattelandsvrouwen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “De schreeuw van het lam” (1994), Luitingh-Sijthoff  , ISBN 902451990X
  3.   Weblink bron
    Elly Coppoolse - van den Berg
    “Inburgeren bij de Bond van Plattelandsvrouwen” (03-09-2023), Tubantia