• Afkomstig van het Griekse woord plateia.
vervoeging
onbepaalde wijs to  place 
he/she/it  places 
verleden tijd  placed 
voltooid
deelwoord
 placed 
onvoltooid
deelwoord
 placing 
gebiedende wijs  place 

place

  1. neerzetten, plaatsen
    «To reheat the meal, cover and place in the microwave.»
    Om de maaltijd op te warmen, dek hem af en plaats hem in de magnetron.
  2. thuisbrengen
enkelvoud meervoud
place places

place

  1. plaats, plek
  2. ruimte
  3. terrein, gebouw
  4. huis
  5. straat, plein
  6. (wiskunde) decimaal cijfer na de komma
  • [1]: go places
ver brengen
  • [1]: in place
op zijn plaats
  • [1]: in place of
in plaats van
  • [1]: in the first place
in de eerste plaats
  • [1]: out of place of
niet op zijn plaats / overhoop
  • [1]: take place
plaatsvinden
  • [1]: take place of
vervangen


vervoeging van
placer

place

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van placer
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van placer
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van placer
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  place     la place     places     les places  

place v

  1. plein
    La place de la Concorde.


vervoeging van
placer

place

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van placer
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van placer