pinksterbloem
- Geluid: pinksterbloem (hulp, bestand)
- IPA: /'pɪŋkstərblum/
- pink·ster·bloem
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pinksterbloem | pinksterbloemen |
verkleinwoord |
de pinksterbloem v
- (bloemplanten) Cardamine pratensis een kruisbloemachtige die eind april het hoogtepunt heeft van haar bloei
- Let op: niet-officiële benamingen en samenstellingen daarmee hebben geen hoofdletter: een witte kerst, een kerstboom, paaseieren, pinksterbloem. [3]
- De komende week gaan we steeds meer bloeiende dotterbloemen, bosanemonen en pinksterbloemen zien ??, verwacht De Natuurkalender. Ook komt er de komende tijd meer jong groen aan struiken zoals de meidoorn, de hazelaar en de wilde lijsterbes. [4]
- veldkers, kruisbloemenfamilie, zaadplanten, 'nieuwe' tweezaadlobbigen, bedektzadigen, landplanten, planten
1. een kruisbloemachtige die eind april het hoogtepunt heeft van haar bloei
- Het woord pinksterbloem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- [1] pinksterbloem in het Nederlands Soortenregister N
- [1] pinksterbloem op Wikidata
- [1] pinksterbloem op "Wilde planten in Nederland en België" ♣
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ pinksterbloem op website: Etymologiebank.nl
- ↑ de Standaard 28 OKTOBER 2010
- ↑ Tubantia 11- januari - 2017