Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pest·bui
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pestbui pestbuien
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de pestbuiv / m

  1. slecht humeur waar zowel degene die dit humeur heeft als de omgeving last van heeft
    • Soms heb ik een pestbui, dan maak ik sombere schilderijen in donkere kleuren. Als ik vrolijk ben, kijk ik weer anders naar de wereld, en dat zie je ook aan mijn schilderijen.” [1] 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. NRC Ilse van der Velden 2 mei 1997
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be