Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • per·ser
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord perser persers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de perserm

  1. (beroep) iemand die kleren perst
    • Op zijn veertiende, met enkel lagere school, volgt hij drie dagen de cursus tot kleermaker bij het Almelose confectiebedrijf Bendien Smits. Daarna is hij een paar jaar perser en begint hij rond zijn twintigste toneel te spelen in zijn woonplaats. [2] 
  2. bedrijf dat olie uit plantaardige producten perst
    • Duyvis werd opgericht in 1806 als perser van plantaardige oliën voor onder meer veevoeder. De productie van noten begon in 1961. Het bedrijf kwam in 1969 in handen van het chemieconcern Akzo. Dat verkocht het in 1987 aan Sara Lee bij het afstoten van zijn consumentenproducten. [3] 
  3. machine die iets samendrukt
    • Toen Fikri zijn handelswaar uit een vuilniswagen wilde terugpakken, werd hij vermalen door het apparaat waarmee in de wagen afval wordt samengeperst. Op internet werd gesteld dat politieagenten ervoor zorgden dat de perser werd aangezet en zijn beelden van zijn dood verspreid. [4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen