• pas·to·raat
  • uit het Latijn[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord pastoraat pastoraten
verkleinwoord

het pastoraato

  1. het krijgen van geestelijke (religieuze) ondersteuning; herderlijke verzorging
    • Wellicht dat dit voor deze pastoor ook nog het geval is. Er bestaat namelijk een Gedragscode Pastoraat. In artikel 1.6 staat een ruimer verbod dan in de wet, want er mogen onder meer geen erfenissen worden aanvaard van personen tot wie hij in een pastorale betrekking staat via zijn opdracht binnen de Kerk.[2] 
    • De rooms-katholieke Gudde is in 1967 geboren in Haarlem. Hij heeft een lange staat van dienst op oecumenisch terrein. Hij was onder meer stafmedewerker voor pastoraat, opleidingen en oecumene bij het landelijk bureau van de Rooms-Katholieke Kerk van 1995 tot 2003. De laatste jaren was hij met de Raad van Kerken verbonden als lid en voorzitter van de beraadgroep Samenlevingsvragen.[3] 
98 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[4]