past
- past
vervoeging van |
---|
passen |
past
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van passen
- Jij past.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van passen
- Hij past.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van passen
- Past!
- ▸ Uiteindelijk gaat het erom wat het beste bij je past.[1]
- Het woord past staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
past
enkelvoud | meervoud |
---|---|
past | pasts |
past
past
- IPA: /past/
- past
past v
- strik; een val voor dieren
- (figuurlijk) val; een actie die is ondernomen om iemand te misleiden en / of te schaden
- (techniek) val; bijvoorbeeld een ionenval
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | past | pasti |
genitief | pasti | pastí |
datief | pasti | pastem / pastím |
accusatief | past | pasti |
vocatief | pasti | pasti |
locatief | pasti | pastech / pastích |
instrumentalis | pastí | pastmi |
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
past
past v