Nederlands

 
Zes paskamers in een klerenwinkel
Uitspraak
Woordafbreking
  • pas·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord paskamer paskamers
verkleinwoord paskamertje paskamertjes

Zelfstandig naamwoord

de paskamerv / m

  1. een ruimte in een kledingzaak waarin men kleding kan passen
    • Wij beschikken over drie paskamers. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be