particularistisch
- par·ti·cu·la·ris·tisch
- afgeleid van particularist met het achtervoegsel -isch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | particularistisch | particularistischer | |
verbogen | particularistische | particularistischere | |
partitief | particularistisch | particularistischers | - |
particularistisch
- betreffende, van het particularisme
- Het woord particularistisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.