1. wegwerpluier van kunststof die veel vocht kan opnemen
2. soort horsmakreel (Trachinotus falcatus)
  • pam·per
[1] enkelvoud meervoud
naamwoord pamper pampers
verkleinwoord pampertje pampertjes

de pamperm

  1. wegwerpluier van kunststof die veel vocht kan opnemen
    • Tante '72: - Jongen ik heb jou nog een schone luier omgedaan.
      Tante '82: - Jongen ik heb jou nog een schone pamper omgedaan.
       [2]
  2. (straalvinnigen) soort horsmakreel die voorkomt in de Caraïben Trachinotus falcatus  
    • Licht verbasterd Nederlands is: Hèring van haring; hustu van oester, jaru van jager, kabejou van kabeljauw; kanolchi van knolletje; kleinveesj van klein visje; konevees van koningsvis; kreef van kreeft; makré van makreel; mulé van mulatvis; ombekeim van onbekend; pampu van pamper; robekki van roodbekje; rok van rog; ronkop van ronde kop; saldinchi van sardientje; stelchi van steeltje; tienponnie van tenponder. [3]
vervoeging van
pamperen

pamper

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pamperen
    • Ik pamper. 
  2. gebiedende wijs van pamperen
    • Pamper! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pamperen
    • Pamper je? 
91 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]


  • IPA: /ˈpæmpə(ɹ)/

pamper

  1. verwennen, vertroetelen


  • pam·per

pamper, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van pamp