Nederlands

 
palatum gezien van onderaf
Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·la·tum
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn
enkelvoud meervoud
naamwoord palatum palatums
palata
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het palatumo

  1. (anatomie) gehemelte van de mond; dak van de mondholte
Synoniemen

Gangbaarheid

48 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be