• pach·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pachten
pachtte
gepacht
zwak -t volledig

pachten

  1. overgankelijk huur betalen voor het recht om een stuk land te gebruiken dat aan een ander toebehoort
    • Dat land werd lang gepacht maar kan nu aangekocht worden. 

de pachtenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pacht


99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be