vervoeging
onbepaalde wijs to  owe 
he/she/it  owes 
verleden tijd  owed 
voltooid
deelwoord
 owed 
onvoltooid
deelwoord
 owing 
gebiedende wijs  owe 

owe

  1. ditransitief verschuldigd zijn, schuldig [2] zijn,
    «You do not owe him anything.»
    Je bent hem niets verschuldigd.
  2. onovergankelijk (financiële) schulden [2] hebben
  3. overgankelijk ~to te danken/wijten hebben aan, kunnen toeschrijven aan
    «We owe this success to our operating method.»
    We hebben dit succes te danken aan onze werkwijze.