• over·zet
vervoeging van
overzetten

overzet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overzetten
    • ... dat ik overzet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overzetten
    • ... dat jij overzet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overzetten
    • ... dat hij overzet. 
80 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]