overzet
- over·zet
- samenstelling van over en zet [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | overzet | overzetten |
verkleinwoord | overzetje | overzetjes |
- (scheepvaart) plaats waar men over het water kan worden gezet
- overzetafstand, overzetboot, overzetdienst, overzetfout, overzetgeld, overzetschouw, overzetschuit, overzetveer, overzetverhouding
vervoeging van |
---|
overzetten |
overzet
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overzetten
- ... dat ik overzet.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overzetten
- ... dat jij overzet.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overzetten
- ... dat hij overzet.
- Het woord overzet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overzet" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be