• over·wel·di·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord overweldiging overweldigingen
verkleinwoord

de overweldigingv

  1. gewelddadige onderwerping
     Ze stopte het in haar tasje, dat ze op tafel had laten liggen en dat - alweer: wonderlijk genoeg - niet zoek was geraakt tijdens de overweldiging.[2]
     Een boek als Nooit meer te druk zorgt er, wat mij betreft, vooral voor dat je je bewuster wordt van jezelf en je gedrag. Het continue gevoel van overweldiging door alles wat we moeten, veroorzaken we zelf en dus is het een kwestie van keuzes maken.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron
    Suus Ruis
    “Ik ben bezig dus ik besta” (10-01-2017), Tubantia