• over·waar·de·ren

overwaarderen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overwaarderen
waardeerde over
overgewaardeerd
zwak -d volledig
  1. aan iets een te hoge geldelijke waarde geven
    • Dit aandeel wordt overgewaardeerd, daarom verwacht ik een koersdaling. 
  2. iets belangrijker vinden dan dat het eigenlijk is
    • ‘Seks moet aangeboden worden door onze overheid.’ Slabbinck zegt het zonder verpinken. ‘De mens denkt meer aan seks dan aan eten en slapen, logisch dus dat we daarop inzetten.’ Hij vindt niet dat hij met zijn uitspraak seks overwaardeert. ‘Seksualiteit is een onderdeel van het leven. Het is belangrijk voor onze persoonlijke ontwikkeling en draagt sterk bij tot onze capaciteit om gelukkig te zijn. Het gaat om gezondheid, seksuele gezondheid, en dat is een mensenrecht.’ [2] 
    • Een jaar voor de Olympische Spelen liet Adelinde Cornelissen zien wat zij waard is met haar ruin Parzival, al wilde zij haar twee Europese titels ook niet overwaarderen. [3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard ZATERDAG 26 AUGUSTUS 2017
  3. Volkskrant MARK MISÉRUS 22 augustus 2011