Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·stuur
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen overstuur
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

overstuur

  1. emotioneel aangedaan
    • Zij was volledig overstuur toen zij het vreselijke nieuws vernam. 

Werkwoord

vervoeging van
oversturen

overstuur

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oversturen
    • ... dat ik overstuur. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen