Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·scho·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord overscholing overscholingen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de overscholingv

  1. het meer geschoold zijn dan voor de uitoefening van een bepaalde functie noodzakelijk is

Gangbaarheid