Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·ho·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overhoren
overhoorde
overhoord
zwak -d volledig

Werkwoord

overhoren

  1. overgankelijk nagaan of iemand bepaalde kennis in voldoende mate tot zich genomen heeft door het stellen van vragen over deze kennis
    • Hij overhoorde zijn zusje een lijst Engelse woorden. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be