• over·hoop·lo·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overhooplopen
liep overhoop
overhoopgelopen
klasse 7 volledig

overhooplopen

  1. overgankelijk op heftige wijze tegen iemand opbotsen
    • Hij beende kwaad weg en liep iedereen die hij tegenkwam overhoop.