Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·heids·die·naar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord overheidsdienaar overheidsdienaars
overheidsdienaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

overheidsdienaar m [1]

  1. iemand die werkt voor de overheid
     Bewindslieden verplichten om al hun zakelijke berichtenverkeer uitsluitend nog te laten verlopen via hun zakelijke account lijkt kortom een nogal overtrokken voorstel te zijn. Wat het toevoegt, is onduidelijk. Wat het uitricht, laat zich raden, namelijk dat aan het vertrouwen dat burgers in overheidsdienaren hebben –en dat her en der toch al broos is te noemen– onnodig afbreuk wordt gedaan.[2]
     Speciale korpsen zijn onder meer het leger (de militairen, niet de burgers die op ‘defensie’ werken), de magistraten (niet het ambtelijk personeel van de rechtbanken), het personeel van de parlementen, … Kortom speciale groepen overheidsdienaars die ook een speciaal statuut hebben en afgezonderd zijn van de rest (je kan als ambtenaar geen mutatie maken naar eenzelfde graad in het leger, bijvoorbeeld).[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Verbod op gebruik privémail stap te ver” (2 mei 2022), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron
    g.teg.
    “Voor eerst minder dan 70.000 (federale) ambtenaren” (22/09/2013), De Standaard