overhandigen
- over·han·di·gen
- samenstellende afleiding van over (bijwoord) en hand (zelfstandig naamwoord) met het achtervoegsel -ig en met het achtervoegsel -en dat werkwoorden vormt[1][2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overhandigen |
overhandigde |
overhandigd |
zwak -d | volledig |
overhandigen
- ditransitief in de handen van een ander geven
- Hij overhandigde Sanne een brief.
- ▸ Onder Wiggers leiding groeide Introdans uit tot een "toonaangevend dansgezelschap dat ver over de grenzen befaamd werd", zei Berends toen hij Wiggers de Gelderse onderscheiding overhandigde.[3]
1. in de handen van een ander geven
- Het woord overhandigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overhandigen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ overhandigen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Introdans-oprichter Ton Wiggers krijgt koninklijke onderscheiding en erepenning” (26 juni 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be