ouwel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ou·wel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘niet-geconsacreerde hostie’ voor het eerst aangetroffen in 1469 [1]
- Afkomstig van het Latijnse oblata (offerbrood).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ouwel | ouwels |
verkleinwoord | ouweltje | ouweltjes |
Zelfstandig naamwoord
de ouwel m
- een dun wit ongedesemd baksel van rijstzetmeel zoals dat in de Eucharistie en als bodem voor bepaalde koekjes gebruikt wordt
- Deze macronen kun je het beste op ouwel bakken, anders komen ze aan de bakplaat vast te zitten.
Synoniemen
Vertalingen
1. een dun wit ongedesemd baksel van rijstzetmeel zoals dat in de Eucaristie en als bodem voor bepaalde koekjes gebruikt wordt
Gangbaarheid
- Het woord ouwel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ouwel" herkend door:
64 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "ouwel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be