outillage
- ou·til·la·ge
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitrusting’ voor het eerst aangetroffen in 1926 [1]
- Naamwoord van handeling van outilleren met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | outillage | outillages |
verkleinwoord | - | - |
1.
- Het woord outillage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "outillage" herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
58 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "outillage" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ outillage op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be