Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oud-aan·voer·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oud-aanvoerder oud-aanvoerders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de oud-aanvoerderm

  1. voormalig leider of bevelvoerder
     ‘Jij snapt ook niets,’ zei ik, ‘zo’n spandoek, dat is een uiterst ironische verwijzing naar het spandoek dat de supporters van Standard Luik voor hun oud-aanvoerder Steven Defour maakten toen hij vanmiddag met zijn nieuwe club Anderlecht bij hen op bezoek kwam. Zo begroeten sportjongens elkaar.’[1]
     De oud-aanvoerder van het Nederlands elftal werkte de afgelopen maanden voor de The City Group, waar clubs als Manchester City, New York City FC en Melbourne City FC onder vallen. Guangzhou R&F hoort niet bij dat concern.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Frank Heinen
    “Een teleurstellende Klassieker” (26/01/2015), HP de Tijd
  2.   Weblink bron “Van Bronckhorst aan de slag bij satellietclub van Ajax in China” (3 januari 2020), Het Parool