Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • os·ten·sief
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ostensief ostensiever ostensiefst
verbogen ostensieve ostensievere ostensiefste
partitief ostensiefs ostensievers -

Bijvoeglijk naamwoord

ostensief

  1. heel duidelijk; met nadruk; opvallend
     “Ik kon er wel om lachen, hoewel ik soms dacht: ‘Méén je dit nu?’ Eén keer heb ik mijn voeten ostensief opgeheven. ‘Voor het niveau.’ Ach, iedereen moet toch weleens grinniken om die seksistische grappen?[2]

Gangbaarheid

47 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. ostensief op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    RAF LIEKENS
    “"Mensen moeten beseffen dat Danira, Riadh en ik de regel zijn, niet de uitzondering"” (24 februari 2017), De Morgen
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be