Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • os·sen·haas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ossenhaas ossenhazen
verkleinwoord ossenhaasje ossenhaasjes

Zelfstandig naamwoord

ossenhaas m

  1. (voeding) het meest malse vlees van het rund, de lendenspier
     Het hoofdgerecht was gegrilde ossenhaas in bladerdeeg met cantharellensaus en aardappelgratin.[1]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
  2.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be