Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: ORF


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • orf
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit Engels orf.
enkelvoud meervoud
naamwoord orf -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de orfm

  1. (diergeneeskunde) aandoening van huid en slijmvliezen van schapen en geiten door een infectie met een bepaald virus uit het geslacht Parapox   in de familie Poxviridae  
    • Bij één van de geiten op de kinderboerderij van Jeugdland is de ziekte orf (ook wel “zere bekjes” genoemd) geconstateerd. [1]
  2. (medisch) huidziekte bij mensen die door contact met schapen of geiten met het orfvirus zijn besmet
    • Bij orf ontstaan er knobbeltjes en blaren op de handen of onderarmen. Orf komt voornamelijk voor bij mensen die veelvuldig in contact komen met schapen en geiten. [2]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

orf

  1. (schertsend) erfde, onvoltooid verleden tijd van erven, voor een komisch effect verbogen als werven[3]
    • Water-Snoodt is die woning geheeten. Dat is het onbezwaard bezit van de oude vrouw Beijen, de weeuw van Rijk Beijen verscheiden, die al zijn baasjaren Hoofdingeland, later Heemraad van de Vereenigde Waterschappen is geweest. Zijn weeuw orf voor de keinders wèl de honderd en tien bunders best koepolderland, maar niet de waardigheid. Notaris Bestebroer wier Heemraad en later wier haar gebuur, manke Janus Maaien, in Rijk zijn steê gekozen in den Raad. [4]

Gangbaarheid

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Aanpassing van dialectisch hurf ‘wondkorst, roofje’, leenwoord uit Oudnoords hrúfa.[1]
enkelvoud meervoud
orf [3] orfs

Zelfstandig naamwoord

orf

  1. (diergeneeskunde) orf (zere bekjes)
  2. schrijfwijze voor off

Verwijzingen