Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • or·don·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ordonneren
ordonneerde
geordonneerd
zwak -d volledig

Werkwoord

ordonneren overgankelijk [3]

  1. bevelen
    • De politie ordonneert u dit terrein zo snel mogelijk te verlaten. 
  2. schikken, ordenen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen