Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·stui·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

opstuiten

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opstuiten
stuitte op
opgestuit
zwak -t volledig
  1. ergatief naar boven stuiteren
     „Veel tegenstanders laten ons niet opbouwen en dat maakt het niet makkelijker. Zeker als je op een slecht veld speelt en de ballen telkens opstuiten.”[2]
     Het hardcourt was volgens de eisen van de internationale bond ITF 'te snel', wat wil zeggen dat de ballen na het opstuiten van de grond te veel vaart behielden.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

57 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Loes Schutte
    “AZSV scoort ook als vorm er niet is” (22-11-2010), Tubantia
  3.   Weblink bron “Tsjechië heeft Fed Cup bijna binnen” (08-11-2014), Tubantia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be