• op·sper·ren

opsperren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opsperren
sperde op
opgesperd
zwak -d volledig
  1. wijd openen
     Wat is dat opsperren van hun mond, anders dan een verscheurende en brullende leeuw, door dat vreselijk geroep dat zij hier verheffen? Want zodra als zij Hem zagen, riepen zij: „Kruis Hem, kruis Hem.”[2]
     Om die reden zet Vincent Byloo vanmiddag de veertig beste punkplaten op een rij. Spoiler alert: ongetwijfeld zal het resultaat de generatiekloof nog wat wijder opsperren, en kwaad bloed zetten aan beide kanten.[3]
26 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Kruis Hem!” (04-04-2012), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron
    GUNTER VAN ASSCHE
    “Punk 40: tussen revolutie en reuma” (10 november 2016), De Morgen
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be